Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH6219

Datum uitspraak2009-03-17
Datum gepubliceerd2009-03-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/00601
Statusgepubliceerd


Indicatie

Maatstaf voorwaardelijk opzet. Doodslag en poging tot doodslag in het verkeer. Verdachte rijdt onder invloed van drank, zonder rijbewijs en met een ‘macho-rijgedrag’ twee overstekende voetgangers aan; één overlijdt ter plekke, de ander raakt zwaar gewond. Het middel, dat klaagt dat het Hof bij zijn oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, berust op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak. Het Hof heeft in zijn -niet van een onjuiste rechtsopvatting blijkgevende en evenmin onbegrijpelijke- oordeel tot uitdrukking gebracht dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden alsmede de omstandigheid dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen, aan het aannemen van voorwaardelijk opzet niet in de weg staan.


Conclusie anoniem

Mr Jörg Nr. 08/00601 Zitting 20 januari 2009 Conclusie inzake: [Verdachte] 1. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verzoeker wegens mishandeling, doodslag (in het verkeer) en poging tot doodslag (idem) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar. Voorts is verzoeker de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor een periode van 10 jaar. Het hof heeft voorts de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Inbeslaggenomen kleding is teruggeven aan verzoeker en ten aanzien van de inbeslaggenomen auto's en een kentekenplaat is de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast. 2. Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel klaagt over het bewijs van het opzet op de bewezenverklaarde doodslag en poging tot doodslag in het verkeer. 4. Het bestreden arrest houdt als volgt in: "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs Met betrekking tot het onder parketnummer 01/845425-06 primair bewezen verklaarde overweegt het hof het navolgende. Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren. - Vast staat dat verdachte op 24 november 2006 als bestuurder van een grijze Peugeot 205 met kenteken [AA-00-BB] twee voetgangsters op de Hekellaan, gelegen binnen de bebouwde kom van 's Hertogenbosch, heeft aangereden, waarbij één voetgangster, te weten [slachtoffer 1], om het leven is gekomen en één voetgangster, te weten [slachtoffer 2], zwaar gewond is geraakt. - Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij wist dat de Hekellaan een drukke weg is en dat zich normaliter op die weg naast andere verkeersdeelnemers tevens fietsers en voetgangers bevinden. Verdachte was er ook mee bekend dat zich op de plaats van het ongeval een oversteekplaats bevond. Verdachte heeft verklaard de twee voetgangsters in het geheel niet te hebben gezien en dat hij op het moment van het ongeval naar rechts dan wel naar achter keek. - Verdachte was op 24 november 2006 niet in het bezit van een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte was voorafgaand aan het ongeval gezakt voor zijn theorie-examen en had slechts 4 rijlessen gehad. Verdachte is overigens nimmer in het bezit van een rijbewijs geweest. - Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij door het gebruik van alcoholhoudende drank in aangeschoten toestand verkeerde en dat hij ook wist dat dit zijn rijvaardigheid negatief kon beïnvloeden. - Volgens de inzittenden van de door verdachte bestuurde auto reed verdachte voor het ongeval "stoer/lomp", trok aan de handrem waarna hij rondjes draaide, reed met piepende banden, slipte en "steeg (zeg maar) op" toen hij kort voor het ongeval bij een stoplicht wegreed, "dus vol gas". De inzittenden hebben verdachte op zijn rijgedrag aangesproken en gewaarschuwd, waarop verdachte één van hen heeft toegevoegd: "Ik ben coureur, coureur." - Ten tijde van het ongeval regende het licht, waardoor het wegdek ter plaatse nat was. - Verdachte reed op het moment van het ongeval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, te weten met een snelheid van ten minste 63,66 kilometer per uur en heeft de twee voetgangsters met onverminderde snelheid aangereden. - Verdachte heeft zeer kort voor het ongeval getelefoneerd en had op dat moment zijn mobiele telefoon in de hand. Gezien het vorenstaande kan het hof niet anders dan vaststellen dat verdachte de geldende (gedrags)regels in het verkeer niet beheerst en kennelijk ook niet de moeite heeft willen nemen om die regels zich eigen te maken op de daarvoor geldende wijze, namelijk het behalen van het rijbewijs, alvorens een auto te besturen. Het hof merkt hierbij op dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 augustus 2007 ter zake van het rijden zonder rijbewijs al eerder een transactie heeft gehad. Ter zake van het rijden onder invloed heeft verdachte ook al eerder een transactie gehad en was hij bovendien voor een zelfde delict - waarbij verdachte met zijn auto uit de bocht was gevlogen - vier dagen voor het ongeval, te weten op 20 november 2006, ook nog eens veroordeeld. Verdachte was dus gewaarschuwd, maar heeft zich niet laten weerhouden om wederom met alcoholhoudende drank op een auto te besturen. Zijn naar 's Hofs oordeel in de gegeven omstandigheden onmiskenbaar als roekeloos te bestempelen verkeersgedrag heeft voor de inzittenden aanleiding gegeven hem daarop aan te spreken en te waarschuwen. Ook dat heeft op verdachte geen enkele indruk gemaakt en hem er niet toegebracht zijn "macho-verkeersgedrag" te stoppen. Uit het voorgaande, een en ander bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband, ook met hetgeen overigens uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, leidt het hof af dat het verdachte kennelijk om het even is geweest of hij op de bewuste avond van 24 november 2006 rijdend in een auto op de Hekellaan te 's Hertogenbosch zwakke verkeersdeelnemers zoals voetgangers zou aanrijden. Een dergelijk gevolg heeft verdachte kennelijk op de koop toe genomen. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn hierboven omschreven verkeersgedrag de dood van andere verkeersdeelnemers zoals voetgangers zou veroorzaken, heeft aanvaard. Bevestiging daarvan kan ook worden gevonden in de omstandigheid, zoals daarvan uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij een klap had gehoord en vervolgens de voorruit van de auto naar binnen heeft zien komen en wist "iets" te hebben geraakt, en niets heeft ondernomen teneinde te bewerkstelligen dat aan eventuele slachtoffers hulp zou worden geboden. Blijkens het door drs. M.H. Lomme, GZ-psycholoog, opgemaakte rapport d.d. 2 februari 2007 heeft verdachte een narcistische persoonlijkheidsstructuur die tot overschatting van zichzelf leidt en gecombineerd met zijn zwak begaafdheid het vermogen van verdachte om ten tijde van het ten laste gelegde tot een goede inschatting van de gevolgen van zijn gedrag te komen beperkte. Deze omstandigheden doen naar het oordeel van het hof - anders dan van de zijde van de verdediging is betoogd - aan het vorenstaande niet af, nu uit het evengenoemde rapport blijkt dat verdachte slechts als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen en hij, zoals hiervoor omschreven, gewaarschuwd was. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen contra-indicaties naar voren gekomen welke tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, zoals in de bewezenverklaring is omschreven." 5. Het middel stelt dat het bewijs van opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Blijkens de toelichting is deze klacht gebaseerd op het verwijt dat het hof een verkeerde maatstaf heeft aangelegd bij zijn oordeel omtrent verzoekers opzet (punt 6), terwijl in punt 9 het verwijt door klinkt dat eerder van culpa dan van dolus sprake is. 6. Reeds in 1968 heeft de HR het volgende overwogen in een met de gebrekkige geestelijke ontwikkeling van de huidige verzoeker overeenkomende casus: "dat het Hof op grond van de in het arrest weergegeven overweging heeft kunnen aannemen, dat iemand die gedragingen pleegt als het t.a.v. req. bewezen heeft geacht, zich willens en wetens bloot stelt aan de aanmerkelijke kans, dat zijn slachtoffer tengevolge van die gedragingen zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, zodat de dader geacht moet worden zijn opzet voorwaardelijk op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te hebben gericht; dat deze gevolgtrekking bij wijze van uitzondering alleen dan niet als juist zou kunnen worden aanvaard, indien bij dien dader zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking, dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken; dat nu weliswaar in het onderhavige geval het Hof van oordeel was, dat bij req. tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke storing der geestvermogens bestond, doch zulks het Hof niet behoefde te leiden tot de gevolgtrekking, dat zich hier een uitzondering als de zo juist bedoelde voordeed, terwijl gelet enerzijds op de omstandigheid, dat het Hof req. niet ontoerekeningsvatbaar heeft geoordeeld, anderzijds op den aard der storing der geestvermogens, weergegeven in de conclusie van het nopens req. uitgebrachte psychiatrisch rapport, welke conclusie het Hof blijkens zijn arrest heeft overgenomen en tot de zijne heeft gemaakt, het Hof niet gehouden was nader te motiveren, waarom het zodanige uitzondering niet aanwezig achtte; dat het middel mitsdien faalt" (HR 22 juli 1963, NJ 1968, 217, m.nt. Enschedé). In latere rechtspraak is de Hoge Raad niet van dit standpunt afgeweken, bijv. HR 24 november 1998, NJ 1999, 156; 5 februari 2008, NJ 2008, 97. 7. De toelichting op het middel stelt terecht dat opzet en toerekenbaarheid twee verschillende dimensies zijn en dat het erom gaat of bij verzoeker ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. In bovenstaande passage heeft het hof inderdaad niet met zoveel woorden de ten deze toepasselijke maatstaf aangelegd. Niettemin valt zonder enige moeite uit de door het hof gebezigde woorden af te leiden dat het hof zich wel degelijk de vraag heeft gesteld of verzoeker zich rekenschap heeft kunnen geven van de gevolgen van zijn rijstijl ("goede inschatting van de gevolgen van zijn gedrag") en of verzoeker de draagwijdte van zijn rijgedrag ondanks zijn "narcistische persoonlijkheidsstructuur en zwakbegaafdheid" heeft kunnen inzien. Het hof is meegegaan met de deskundige dat er op die terreinen wel een steekje los is bij verzoeker, maar heeft geoordeeld dat dit aan "het vorenstaande" - te weten macho-verkeersgedrag met het willens en wetens bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans een dodelijk ongeluk te veroorzaken - niet afdoet. Met andere woorden: bij verzoeker bestaat wel een zekere geestelijke afwijking - die tot de conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid leidde -, maar niet een zodanige ernstige geestelijke afwijking, dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken geweest. 8. Nu het hof kennelijk de juiste maatstaf heeft aangelegd faalt deze klacht. 9. De tweede klacht ziet op het onderscheid tussen culpa en dolus: verzoeker kan gelet op zijn persoonlijkheid, te weten zijn zwakbegaafdheid, niet als "sterke verkeersdeelnemer" worden beschouwd. 10. Deze klacht ziet over het hoofd dat het hof hiermee kennelijk aansluiting heeft gezocht bij het in de jurisprudentie wel gemaakte onderscheid tussen sterkere en zwakkere verkeersdeelnemers, waarmee bedoeld is: die tussen automobilisten enerzijds en voetgangers en fietsers anderzijds (HR 17 februari 2002, NJ 2004, 323). Dat heeft in het geheel niet met het onderscheid tussen dolus en culpa te maken. 11. Iets anders - waar het middel niet aan toe komt - is of verzoeker niet eerder roekeloosheid dan voorwaardelijk opzet in de schoenen valt te schuiven. Het hof spreekt in zoverre ook zelf over "onmiskenbaar als roekeloos te bestempelen verkeersgedrag" dat tot waarschuwingen van de zijde van zijn passagiers aanleiding gaf, en dat het verzoeker "kennelijk om het even is geweest of hij die avond zwakke verkeersdeelnemers zou aanrijden." Zich niet bekommeren om de mogelijke gevolgen duidt eerder op bewuste schuld (de "rowdy in het verkeer"), dan op bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans. Ook een uitlating als: "ik ben coureur", waarin te lezen valt: mij (en jullie) zal heus niets gebeuren, is eerder de uitdrukking van grenzeloze zelfoverschatting dan van realiteitszin. De wetgever heeft juist voor gedrag als het onderhavige de aanmerkelijke strafverzwaring van art. 175, derde lid, WVW 1994 ingevoerd, die inhoudt dat het veroorzaken van een dodelijk ongeval dat aan roekeloosheid is te wijten waarbij alcohol in het spel is (of de weigering het alcoholgehalte te laten vaststellen) of ernstige overschrijding van de ter plekke geldende maximumsnelheid, met negen jaar gevangenisstraf kan worden bestraft. In een geval van meerdaadse samenloop (zoals in casu) komt daar nog drie jaar bij. De eis was in alle instanties acht jaar. Het wettelijk strafmaximum was dus ruim voldoende. (De rechtbank sprak vrij van doodslag en veroordeelde tot zes jaar gevangenisstraf.) Er is wel iets te zeggen voor het vermijden van moeizame constructies wanneer eigenlijke wetstoepassing tot hetzelfde strafresultaat kan leiden. 12. Aan de andere kant kan men ook met NLR, bewerkt door mijn ambtgenoot Machielse, zeggen: "Wij opteren voor de opvatting (...) die bij opzet indeelt in het algemeen gesproken het willens en wetens op de koop toenemen van de aanmerkelijke kans op de gevolgen, waarin dan is opgesloten het bewust billijken, 'toestemmen,' aanvaarden, of zo men wil: het zo duidelijk onverschillig zijn (curs. van NJ) omtrent de afloop, dat hierin een aanvaarding, een acceptatie, is opgesloten" (aant. 3.2 op Opzet). "De ernstigste vorm van culpa is ongetwijfeld 'roekeloosheid'. In dat geval heeft de dader zich kennelijk om de gevolgen van zijn handelingen niet bekreund zegt de A-G s'Jacob voor HR 9 mei 1967, NJ 1968, 349. Uit deze omschrijving blijkt al hoe dicht de roekeloosheid het voorwaardelijk opzet nadert. Maar de onverschilligheid (curs. van NJ) mag niet zover zijn gegaan, dat de verdachte het door hem voorziene gevolg helemaal niets kon schelen, zodat hij gezegd kan worden dit willens en wetens voor zijn rekening te hebben genomen. In dat geval zijn wij nl. terecht gekomen bij het voorwaardelijk opzet.(...) De memorie van toelichting spreekt over roekeloosheid als 'zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's worden genomen.'(voetnoot weggelaten) Het gaat volgens de minister om het zwaarste verwijt dat in het culpabereik kan worden gemaakt. In het algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren.(voetnoot weggelaten) De vraag is natuurlijk hoe roekeloosheid voldoende kan worden afgescheiden van het voorwaardelijk opzet, met welke vraag rechtspraak en wetenschap al langer worstelen (...). (aant. 8 op Culpa). 13. Nu voor de toepassing van de ene dan wel de andere wet op de feiten in een geval als het onderhavige een uitermate subtiele afweging door de feitenrechter ten grondslag ligt en het niet onbegrijpelijk is dat het hof in casu tot een andere afweging is gekomen dan de rechtbank - "ik ben coureur" mag dan wel een geruststelling aan het adres van zijn passagiers zijn, maar drukt niet tevens ook uit dat "zwakkere" verkeersdeelnemers geen gevaar lopen -, terwijl tegen het hof oordeel op dit punt wezenlijk ook niet is geopponeerd, meen ik dat voor ambtshalve ingrijpen van Uw Raad geen aanleiding is. 14. Het middel faalt. 15. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen. 16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden A-G


Uitspraak

17 maart 2009 Strafkamer Nr. 08/00601 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2007, nummer 20/001994-07, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel beoogt er blijkens de toelichting over te klagen dat het Hof bij zijn oordeel dat sprake is van voorwaardelijke opzet een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. 2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 24 november 2006 te 's-Hertogenbosch, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een personenauto bestuurd - terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven en - terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol, zijnde een stof welke de rijvaardigheid kan beïnvloeden en - met een gelet op de verkeerssituatie te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en - terwijl hij, verdachte, vlak daarvoor heeft getelefoneerd, en (daarbij) roekeloos heeft gereden en vervolgens die [slachtoffer 1] met die personenauto heeft aangereden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; en hij op 24 november 2006 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, een personenauto heeft bestuurd - terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven en - terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol, zijnde een stof welke de rijvaardigheid kan beïnvloeden en - met een gelet op de verkeerssituatie te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en - terwijl hij, verdachte, vlak daarvoor heeft getelefoneerd, en (daarbij) roekeloos heeft gereden en vervolgens die [slachtoffer 2] met die personenauto heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid." 2.3. Het bestreden arrest houdt als 's Hofs overweging ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende in: "(...) Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren. - Vast staat dat verdachte op 24 november 2006 als bestuurder van een grijze Peugeot 205 met kenteken [AA-00-BB] twee voetgangsters op de Hekellaan, gelegen binnen de bebouwde kom van 's Hertogenbosch, heeft aangereden, waarbij één voetgangster, te weten [slachtoffer 1], om het leven is gekomen en één voetgangster, te weten [slachtoffer 2], zwaar gewond is geraakt. - Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij wist dat de Hekellaan een drukke weg is en dat zich normaliter op die weg naast andere verkeersdeelnemers tevens fietsers en voetgangers bevinden. Verdachte was er ook mee bekend dat zich op de plaats van het ongeval een oversteekplaats bevond. Verdachte heeft verklaard de twee voetgangsters in het geheel niet te hebben gezien en dat hij op het moment van het ongeval naar rechts dan wel naar achter keek. - Verdachte was op 24 november 2006 niet in het bezit van een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte was voorafgaand aan het ongeval gezakt voor zijn theorie-examen en had slechts 4 rijlessen gehad. Verdachte is overigens nimmer in het bezit van een rijbewijs geweest. - Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij door het gebruik van alcoholhoudende drank in aangeschoten toestand verkeerde en dat hij ook wist dat dit zijn rijvaardigheid negatief kon beïnvloeden. - Volgens de inzittenden van de door verdachte bestuurde auto reed verdachte voor het ongeval "stoer/lomp", trok aan de handrem waarna hij rondjes draaide, reed met piepende banden, slipte en "steeg (zeg maar) op" toen hij kort voor het ongeval bij een stoplicht wegreed, "dus vol gas". De inzittenden hebben verdachte op zijn rijgedrag aangesproken en gewaarschuwd, waarop verdachte één van hen heeft toegevoegd: "Ik ben coureur, coureur." - Ten tijde van het ongeval regende het licht, waardoor het wegdek ter plaatse nat was. - Verdachte reed op het moment van het ongeval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, te weten met een snelheid van ten minste 63,66 kilometer per uur en heeft de twee voetgangsters met onverminderde snelheid aangereden. - Verdachte heeft zeer kort voor het ongeval getelefoneerd en had op dat moment zijn mobiele telefoon in de hand. Gezien het vorenstaande kan het hof niet anders dan vaststellen dat verdachte de geldende (gedrags)regels in het verkeer niet beheerst en kennelijk ook niet de moeite heeft willen nemen om die regels zich eigen te maken op de daarvoor geldende wijze, namelijk het behalen van het rijbewijs, alvorens een auto te besturen. Het hof merkt hierbij op dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 augustus 2007 ter zake van het rijden zonder rijbewijs al eerder een transactie heeft gehad. Ter zake van het rijden onder invloed heeft verdachte ook al eerder een transactie gehad en was hij bovendien voor een zelfde delict - waarbij verdachte met zijn auto uit de bocht was gevlogen - vier dagen voor het ongeval, te weten op 20 november 2006, ook nog eens veroordeeld. Verdachte was dus gewaarschuwd, maar heeft zich niet laten weerhouden om wederom met alcoholhoudende drank op een auto te besturen. Zijn naar 's Hofs oordeel in de gegeven omstandigheden onmiskenbaar als roekeloos te bestempelen verkeersgedrag heeft voor de inzittenden aanleiding gegeven hem daarop aan te spreken en te waarschuwen. Ook dat heeft op verdachte geen enkele indruk gemaakt en hem er niet toegebracht zijn "macho-verkeersgedrag" te stoppen. Uit het voorgaande, een en ander bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband, ook met hetgeen overigens uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, leidt het hof af dat het verdachte kennelijk om het even is geweest of hij op de bewuste avond van 24 november 2006 rijdend in een auto op de Hekellaan te 's Hertogenbosch zwakke verkeersdeelnemers zoals voetgangers zou aanrijden. Een dergelijk gevolg heeft verdachte kennelijk op de koop toe genomen. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn hierboven omschreven verkeersgedrag de dood van andere verkeersdeelnemers zoals voetgangers zou veroorzaken, heeft aanvaard. Bevestiging daarvan kan ook worden gevonden in de omstandigheid, zoals daarvan uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij een klap had gehoord en vervolgens de voorruit van de auto naar binnen heeft zien komen en wist "iets" te hebben geraakt, en niets heeft ondernomen teneinde te bewerkstelligen dat aan eventuele slachtoffers hulp zou worden geboden. Blijkens het door drs. M.H. Lomme, GZ-psycholoog, opgemaakte rapport d.d. 2 februari 2007 heeft verdachte een narcistische persoonlijkheidsstructuur die tot overschatting van zichzelf leidt en gecombineerd met zijn zwak begaafdheid het vermogen van verdachte om ten tijde van het ten laste gelegde tot een goede inschatting van de gevolgen van zijn gedrag te komen beperkte. Deze omstandigheden doen naar het oordeel van het hof - anders dan van de zijde van de verdediging is betoogd - aan het vorenstaande niet af, nu uit het evengenoemde rapport blijkt dat verdachte slechts als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen en hij, zoals hiervoor omschreven, gewaarschuwd was. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen contra-indicaties naar voren gekomen welke tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, zoals in de bewezenverklaring is omschreven." 2.4. Het middel berust op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak. Het Hof heeft in de in het middel aangevallen overweging als zijn, niet van een onjuiste rechtsopvatting blijkgevende en evenmin onbegrijpelijke oordeel tot uitdrukking gebracht dat de door de verdediging aangevoerde (in de toelichting op het middel vermelde) omstandigheden alsmede de omstandigheid dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen, aan het aannemen van voorwaardelijk opzet niet in de weg staan. 2.5. Het middel kan niet tot cassatie leiden. 3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren. 4. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf; vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en tien maanden beloopt; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 maart 2009.